
BREDA
We concentreerden ons nu op de volgende vraag: hoe was Louise Rosette zoal als dienstmeid op Verwolde terecht gekomen. Veelal gebeurde toen de aanstelling van personeel op voorspraak van anderen, en werd dat personeel ook bij voorkeur niet uit de omgeving zelf betrokken, ter voorkoming van roddelarij over de prive-omstandigheden van de adellijke werkgever, en mogelijke belangenverstrengeling- de baron was immers ook, zij het in beperkte mate, bevoegd tot rechtspreken in lokale conflicten.
Uit de inleiding op de inventaris van het huisarchief Verwolde (archiefblok 0556) blijkt, dat de familie Van der Borch connecties had in Breda. Lag daarin misschien een verklaring voor de aanwezigheid van een dienstbode uit die plaats op Verwolde?
Allard Philip Reinier Carel van der Borch (hierna: A.Ph.R.C.), was de meest prominente van de in deze inventaris figurerende leden van de familie Van der Borch. A.Ph.R.C. werd op 11 februari 1766 te Arnhem geboren als oudste zoon van Frederik Wilhelm van der Borch en Sophia Juliana van Rechteren. Na afronding van zijn opleiding aan de Latijnse school in Deventer, bracht hij enige jaren door bij zijn oom Lucas in Breda, die zich in militaire kringen bevond. Het is een slag in de lucht, maar zo kan Louise Rosette dus op aanbeveling van deze Lucas, die mogelijk zowel Moser als Baussmann kende, in dienst zijn gekomen op Verwolde. Van der Borch werd in 1785 ingeschreven als lidmaat te Laren.
Deze oom Lucas (de kleinzoon van Evert Benjamin van Goltstein, met wiens dochter Allard Philip in 1734 was getrouwd- zo was de familie Van der Borch in bezit gekomen van het landgoed Verwolde) was kennelijk een notoire houwdegen, die dus wellicht goed ingevoerd was in het Bredase militaire netwerk. Blijkbaar was de oom erg close met het neefje op Verwolde, getuige volgende passage uit het artikel:
Ook in vele andere familiezaken had Lucas een zeer nauw contact gehad met Allard, waardoor hij wist dat hij in hem een waardige en zeer betrouwbare opvolger had gevonden. In 1815 droeg hij hem het landgoed Lugtenburg voor f 16.000,- over. Twee jaar later stelde de bejaarde generaal zijn testament op en liet daarin al zijn goederen aan hem na. Op ruim 82-jarige leeftijd overleed hij 16 juli 1820 op huize Honsdonk en is aldaar begraven.
Er was een duidelijke connectie tussen Breda en Huis Verwolde, en het niet onwaarschijnlijk dat Louise Rosette Moser hierdoor geplaatst kon worden bij de baron. Het garnizoen en dus vermoedelijk ook het gezin Moser bevond zich in 1794 te Grave. Gezien de geboorte van Johannes Arnoldus Cholij was dat ook in 1798 mogelijk nog zo. Louise Rosette was dus overzichtelijk dichtbij, en kan misschien in plaats van naar Breda, naar Laren zijn gegaan om als dienstmeid te gaan werken op Verwolde.
Momenteel niet erg terzake doend, maar toch wel aardig om te weten: op internet kwamen we overigens ook nog een aantal losse verwijzingen tegen, waaruit bleek dat sommige leden van de familie op de een of andere manier met rechtsspraak (civiel of crimineel) in aanraking waren geweest:
1-In het Brabants Archief lag een veroordeling jegens Anna Moser (=Cholij oftewel Jolie) (tussen 1802 en 1806). Onderzoek wees uit dat er in een rechtszaak tussen haar en ene Pieter van den Oever in mei 1803 een uitspraak door de Haagsche rechter was gedaan, maar dat de documenten uit Breda uit 1803-1804 helaas alleen betrekking hadden op de vraag wie voor de kosten van die uitspraak op zou draaien. Waarover deze zaak ging, was vooralsnog onbekend, misschien dat het ORA van Den Haag hierover duidelijkheid kon brengen. Het duidt er wel op dat Anna Cholij in 1803 alweer terug was in Breda.
2- Carl Theodoor, de oudste zoon van Louise Rosette Moser, werd in 1856 te Breda veroordeeld wegens landloperij, diefstal en bedelarij. Hij was in 1856 voortvluchtig.
3- Drie jaar eerder vinden we de naam van onderwijzer Johannes Arnoldus Cholij (halfbroer van Louise Rosette, de mogelijke zoon van Anna Jolie uit haar vermoedelijke periode als officiersweduwe te Grave met onbekende vader) bij een veroordeling te Den Bosch. Ook hij bleek in 1856 op de loop te zijn voor justitie.
Tussen 1807 en 1816 zijn er in het Brabants acrhief ook nog gerechterlijke documenten (aktes van verkoop, notoriteit, minnelijke schikking en zo nog wat) te vinden op naam van Philip Christian Baussmann. Wellicht waren deze perikelen reden voor het echtpaar Baussman/Moser om te vertrekken naar Heerenveen. Waarom Heerenveen? Veilig ver weg? Lagen daar connecties, familiebanden?