top of page
SCHULDBEKENTENIS

 

 

Oktober 2019.

 

Zo vind je maanden, misschien wel jaren nauwelijks relevante informatie en lijkt het spoor dood te lopen, en zo komt er ineens een mailtje binnen via Stamboomforum waardoor je sommige zaken zelfs in een ander licht gaat zien. Met dank aan Sander Hunink, die onderstaand bericht stuurde.

 

Beste Anton Dirk,

Ook ik ben verre nazaat van Richardus Rikkert, Willemina Rikkert - de dochter van - was mijn betbetbetovergrootmoeder. Ik vond uw website erg informatief en ook bijzonder fijn om te lezen. Naar aanleiding van wat vragen op facebook, kreeg ik een fragment doorgestuurd van een krantenartikel dat ik u niet wilde onthouden. Het gaat over het lot van de achtergebleven vrouw en kinderen in Laren. Daaruit blijkt dat zij wel degelijk op de hoogte waren van het wel en wee van hun man en vader. Hierbij:

“Ds. Kalckhoff van Laren en zijn tijd” door H.W. Heuvel – Lochemsche Courant 1914

 

Fragment:

“          In 1837 was er weer een moeilijk zaakje op te knappen, dat met energie ter hand genomen ook tot een goed einde was gebracht. Een voormalig inwoner (red. Richardus Rikkert) van Laren, die van 1805-1813 wegens dieverij in het tuchthuis had gezeten, had daarna zijn vrouw (red. Geertrui Johanna Haarman) en kinderen (red. Willemina en Hendrikus Anenius (An(n)anias) trouweloos verlaten en woonde nu al jaren te Rotterdam in overspelige verbintenis met een vrouw, bij wie hij veertien kinderen had verwekt, waarvan nog twee dochters leefden en gehuwd waren. Intusschen had de diakonie kunnen zorgen voor de kinderen uit zijn Larensch huwelijk en voor zijn vrouw, die blind was geworden, tot aan haar dood (1836). Het had al meer dan f 2000 gekost. De beide kinderen hier, met groote gezinnen bezwaard, hadden het ook schraaltjes en moesten soms al geholpen worden, en de vader leidde maar een lekker leventje met zijn bijzit in de groote stad.

Men wist, dat hij lang niet onbemiddeld was en zelfs nog kans had op een erfenis van een kinderloozen neef van moederszijde, die een aanzienlijke buitenplaats buiten het tolhek der Utrechtsche poort te Amsterdam in eigendom bewoonde. Zulke menschen mocht men niet sparen.

           

Onder bedreiging met een adres aan de Stadsregeering en den Kerkeraad te Rotterdam, vroeg de Larensche kerkeraad: 1° een billijke schadevergoeding, 2° een dadelijke ondersteuning zijner Larensche kinderen 3° een bewijs, dat die in zijn nalatenschap zullen deelen.

           

Daarop volgde een zeer brutale brief, van het Rotterdamsche heerschap die door den kerkenraad met verontwaardiging werd aangehoord: een onbeschaamde verschooning van zijn gedrag en aan het slot de Bijbelwoorden: “Wie van u lieden zonder zonde is werpe den eersten steen op mij.”

           

Intusschen bevatte die toch ook een voorwaardelijk inwilliging omtrent zijn nalatenschap. Men was op den goeden weg. Ds. Kalckhoff zal aan een vertrouwd vriend te Rotterdam verzoeken, om dien persoon er over te onderhouden en zich anders tot de stads-regeering te wenden. Het resultaat was mooi genoeg. Uit Rotterdam kwam het volgend jaar een schuld bekentenis van f 2000, die in termijnen afgelost zou worden, of in eens als de erfenis mocht komen van genoemden neef bij Amsterdam.”

 

 

====

Het eerste wat mij opvalt in dit overduidelijk gekleurde relaas is het feit dat ze in Laren wel degelijk op de hoogte waren van Richardus’ vertrek naar Rotterdam en zijn buitenechtelijke verhouding met Arnoldina Schouten, terwijl bij de huwelijksakte van zijn dochter Willemina (op dat moment nog minderjarig)  duidelijk stond genoteerd dat de verblijfplaats van de vader onbekend was. Ook bij zoon Hendrik Ananias (1827) was Richardus, uiteraard, absent. Zelfs in 1836 stond er in de overlijdensakte van Geertruid Johanna nog over Richardus: beroep en verblijfplaats onbekend. Dat is vreemd als de dominee nog geen jaar later achter diezelfde Richardus aangaat. Was er pas in dat jaar iets bekend geworden? 

Ten tweede wordt hiermee (eindelijk!) het tijdperk 1805-1813 verklaard- als de krant de feiten tenminste op orde had: wij waren Richardus in die periode geheel kwijt, maar het blijkt nu dat hij al die jaren mogelijk heeft opgesloten gezeten in ‘het tuchthuis wegens dieverij’. Geen geringe straf voor een op zichzelf toch weinig opzienbarende diefstal (de uitzet van Louise Moser en het oud ijzer), maar ja, het was bij de baron dus dat zal de verooordeling zwaarder hebben gemaakt. 

Daarna had hij zijn vrouw en kinderen ‘trouweloos’ verlaten, hoewel de sappige details over zijn vertrek richting Rotterdam en zijn nieuwe liefde uit Arnhem helaas ontbreken. Dat hij niet getrouwd was, vermoedden wij al. Arnoldina werd telkens 'huivrouw' van Richardus genoemd, een trouw akte ontbrak nog altijd en nu we weten dat bekend was dat hij in Rotterdam samenwoonde, is dat vermoeden wel bevestigd. Hij heeft in elk geval geen letterlijk bigamie gepleegd, zoals tot nu toe nog altijd mogelijk was.

 

Dan dominee Kalckhoff, bij wie destijds (ca 1803) een uurwerk was gestolen en waarvan Richardus verdacht werd (of ook dit in de strafmaat zat inbegrepen is onbekend). Men zou kunnen vermoeden dat de dominee nog een appeltje met hem had te schillen en zich extra inzette om het de 'verloren zoon' betaald te zetten.

 

Het antwoord van Richards is opmerkelijk (wie zonder zonden is, etc…) en geeft een mooi inkijkje in zijn karakter, maar uiteindelijk blijkt hij toch gezwicht te zijn onder de druk van de kerk en de zekere Rotterdamse vriend die kennelijk relaties had bij het stadsbestuur: hij tekent de schuldbekentenis. Dat hij niet onvermogend was lijkt mij persoonlijk sterk, het inkomen van een kleermaker met strafblad kan toch niet bepaald ruim geweest zijn, en hij had toch een behoorlijke en kostbare kinderschaar verwekt- zij het dat het merendeel daarvan voortijdig overleed. Dat Arnoldina ook voor inkomsten moest zorgen als vroedvrouw, geeft m.i. al aan dat het geld hem niet op de rug groeide. Dat 'lekkere leventje' dat hij zou leiden met zijn 'bijzit in de grote stad' lijkt mij dus wel wat overdreven. En ook het genoemde aantal van 14 kinderen was ook opgeklopt.

HENDRIK CHRISTIAAN SPITZ

In diezelfde alinea wordt gezegd dat hij kans zou maken op een erfenis van een ‘kinderloze neef van moederszijde’ (Anna ten Bosch), die vlak bij de Utrechtse Poort te Amsterdam kennelijk een aardig ‘buiten’ bewoonde en bezat. Dat zou dan, als we het zo lezen, een kind van een zus of broer van Anna moeten zijn. Hoe hij daar erfgenaam van kon zijn was niet duidelijk, maar het was In ieder geval een interessant spoor, de moeite van het uitzoeken waard. We hebben het over 1837, ruim twee decennia na de dood van Anna, met wie hij (voor zover wij weten) geen contact had gehad sinds hij in 1796 in Deventer opdook. 

Anna ten Bosch had drie zussen en twee of zelfs misschien drie broers: Hendrina, (Johanna) Magdalena, Geertruida Hendrika, Gerrit Hendrik en Jan Hendrik, Jan(?).

Van een van hen zou dus een kind naar Amsterdam moeten zijn verhuisd. Bij MyHeritage stonden alleen bij Magdalena kinderen vermeld. Dat was dus de eerste mogelijkheid. Zij, ca 1763 geboren te Lage, was in 1791 te Den Haag getrouwd met ene Johann Daniel Spitz. De enige zoon die qua sterfdatum in de buurt kwam van 1837 was Hendrik Christiaan Spitz. "In de buurt" is wat ruim gedacht- hij overleed in 1828, maar....wel in Amsterdam! Zijn beroep werd negoitant genoemd, een oude benaming voor handelaar. Het ligt voor de hand, dat Richardus haar gekend heeft, als 'tante', maar aangezien zij al in 1791 was getrouwd in Den Haag, zal het contact op zijn best oppervlakkig geweest zijn, omdat Richardus toen pas 11 jaar oud was. Toen Richardus in Rotterdam aankwam (tegen 1813) woonde Magdalena al in Amsterdam. Het feit echter dat Richardus wist van de erfenis geeft aan dat er mogelijk nog altijd een soort van contact was. Hoe was men anders achter zijn woonplaats Rotterdam gekomen, als dat in Lage nog altijd onbekend was? Misschien is op die manier dominee Kalckhoff ook op het spoor van de wegloper gekomen.

Tweede 'meevaller': Hendrik Christiaan was kinderloos gestorven. Vader Johann overleed in 1823, maar moeder Magdalena pas in 1845, 17 jaar na H.C., en tenslotte Anna Geertrui Pheiffer, zijn echtgenote, die in 1851 nog leefde, en wellicht ook nog in 1863- ik zag nog even niet hoe Richardus als neef aanspraak zou kunnen maken op (een deel van) diens erfenis. Waren Anna G. en Christiaan dan wellicht gescheiden? Was Anna Geertruida dezelfde als Geertruida Pheiffer? Het is jammer dat 'genoemde neef' niet met naam en toenaam genoemd wordt, maar toch acht ik de kans dat Christiaan inderdaad deze kinderloze neef was, redelijk groot.

(Joh)anna Geertruid Pheiffer vinden we ook nog in 1852 in het archief van een Amsterdams ziekenhuis. Ze is dan 57 jaar oud, geboren in Den Haag, dus dat moet haast wel de vrouw van HC zijn. Haar ouders heten Johannes Pheiffer en Johanna Zetter(?). Ze woont dan op de Lindengracht. En wordt genoemd: ongehuwd. Ook weer waar je 'weduwe van' zou verwachten. Maar dat is mogelijk mijn gebrek aan kennis der gewoontes en regels. Rond die tijd vinden we haar naam ook weer op een adres aan de Egelantiersstraat.

Een andere kwestie die ineens bij me opkomt en wellicht nu een betekenis kan worden gegeven, is de vreemde zaak rond het ophalen van zijn Lagense geboorte-akte in 1832. Dat moet de moeite waard zijn geweest- het was toen een hele reis en bovendien had hij zich in die contreien niet erg populair gemaakt. Herkenning door deze of gene was niet ondenkbaar. Het zou zomaar kunnen zijn dat hij, in verband met de nalatenschap van de in 1828 overleden Hendrik Christiaan Spitz, moest aantonen dat hij daadwerkelijk familie was van diens weduwe, Magdalena ten Bosch- Richardus’ tante dus. Ik heb geen idee hoe lang dergelijke zaken zich destijds konden voortslepen, maar zou het niet mogelijk zijn dat een en ander met elkaar in verband staat? En dat dat in 1832, en wellicht in 1837 dus nog altijd speelde? Misschien is op die manier dominee Kalckhoff ook op het spoor van de wegloper gekomen. Maar het kan ook zo maar zijn dat die Rotterdamse naamsverandering van Rikkert naar Rikkers een dwaalspoor was, bedoeld om te voorkomen dat hij moest betalen. Of bedoeld om een erfenis binnen te harken. Maar hoe dan?

Omdat Hendrik Christiaan zich verder erg lastig liet vinden (behalve op MyHeritage duikt hij slechts 1 keer in de Haagse archieven op bij de huwelijksaankondiging- in Amsterdam is hij voorlopig onzichtbaar), probeerde ik het bij zijn vrouw, Anna Geertruij Spitz (ook 1794), zij trouwden in 1818 te Den Haag. In 1821 vond ik daar het overlijden van een (naamloze) dochter. Er stond geen vader vermeld. Ik vond nog een dood kind: Carel Cornelis, die op 3-jarige leeftijd in 1827 in Den Haag overleed. Wederom geen (NN) vader vermeld. Het was verwarrend maar hhet ging waarschijnlijk om de bijna gelijknamige 6 jaar jongere zus van Hendrik Christiaan- die dus ook in 1828, een maand voor HC stierf. Twee overleden jonge kinderen, en de naam van de vader is in beide gevallen 'onbekend'? 

Anna (onder haar meisjesnaam Pheiffer), en naaister genoemd, woonde in 1852 in elk geval wel in Amsterdam. Adres: Plantage Rapenburgergracht 16. In de jaren die volgden op Spitz' dood was dat ook Brouwersgracht 39, Vinkenstraat 437, Stroobossengang 569, Keizzerrijk 162 en zo nog een paar- Anna Geertrui had een onwaarschijnlijke hoeveelheid verhuizingen achter de rug. Het eerste adres (tegenwoordig Plantage Doklaan geheten e.o.) lag toen niet al te ver van de Utrechtse Poort (afgebroken in 1858). Om het nu een 'buiten' te noemen gaat wat ver, het stond in de Joodse wijk maar ik vermoed toch dat we beet hebben. 

In diverse registraties wordt ze 'ongehuwd' genoemd, waar je 'weduwe van' zou verwachten. Dat zou, zoals hierboven al aangestipt, kunnen betekenen dat ze ooit van H.C. gescheiden was- hetgeen, alles bij elkaar genomen, Richardus' claim weer iets meer substantie zou geven. Helaas, zo veel als we over Anna Geertruij wisten, zo weinig kwam er tevoorschijn over H.C. - in diezelfde Amsterdamse archieven niet 1 keer. Het feit dat ze, als weduwe, zo vaak verhuisd was, geeft te denken. 

 

Een ander bijzonder opvallende zaak was het aantal overlijdens binnen de familie in korte tijd. In 1821 dus het eerste kind van zus Anna Geertrui, in 1823 vader Johann, in 1827 het tweede kind van zus A.G. (Carel Cornelis), en in1828 zowel Hendrik Christiaan als zijn zus Anna Geertrui een maand na elkaar. Dan volgen in 1830 en 1831 nog twee zussen: Suzanna en Dorothea. Allen zijn zo begin-midden dertig bij overlijden. Maar daar houdt het niet op. Dorothea verliest in 1830 een zoon Frederic Hendrik (leeftijd onbekend). Magdalena verliest nog drie kleinkinderen in 1826, 1829 en 1831.....tot slot (voorlopig?) sterft in Den Haag ook haar tante Margaretha Spitz, zus van haar man Johann Daniel, in hetzelfde jaar als Hendrik Christiaan en Anna Geertruida. Een ongelooflijk, bijna bizar slagveld. Binnen 4 jaar zo'n tien doden. Voor de volledigheid: Magdalena overlijdt in 1845 te Den Haag (sommige bronnen melden 1842). Dat slagveld had tot gevolg dat er binnen de familie maar weinig erfgenamen overbleven. Dan blijft het feit dat zijn moeder en zijn vrouw/weduwe nog leefden, en vraag ik me af hoe Richardus als verre neef op dat moment al aanspraak kon maken.

Er is ook van alles aan de hand binnen deze familie. Behalve dan het enorme aantal overlijdens binnen korte tijd, dragen verschillende kinderen ook dezelfde namen, en lijken zefls andere namen en godsdiensten (r.k.) aan te nemen, hetgeen uiterst verwarrend te noemen valt. Zo duiken zowel Dorothea als Magdalena in sommige documenten op als resp. Magdalena en Johanna de Block, en zouden beiden in 1853 zijn overleden- maar niet in Den Haag, maar in Maastricht. Deze twee zusters hadden in ieder geval de Lutherse of Evangelische achtergrond verruild voor een Rooms-Katholieke overtuiging. Maar voordat we ons onnodig uitzoekwerk op de hals gaan halen in een tak die er niet echt toe doet en mogelijk niet eens meer contact had met de basis in Amsterdam, kijken we eerst elders.

Met behulp van leden van Stamboomforum kwam ik toch weer verder. Hendrik Christiaan Spitz bleek als Christiaan Spits in 1828 te zijn overleden in het Binnengasthuis aan een borstziekte (tbc, dus). Als huisadres werd St. Jansstraat genoemd. Dat was bepaald niet in de buurt van de Utrechtse Poort maar in het hartje centrum nabij de Wallen. Het lijkt me niet dat dominee Kalckhof dat bedoelde toen hij de neef 'een buiten' liet bewonen bij de Utrechtse Poort. Op de overlijdensakte staat ook expliciet dat hij geen kind of onroerende goederen naliet, en nog getrouwd was met Geertrui Pheiffer. Zat ik wel op het goede spoor? Helaas, een ander spoor in de vorm van een andere, welgestelde te Amsterdam overleden kinderloze neef zag ik niet.

Uit het krantenbericht komt ook naar voren, dat ook een jaar later, dus 1838, nog altijd geen duidelijkheid over die erfenis was- lees de schuldbekentenis van Richardus: "...of ineens, als de erfenis mocht komen van genoemde neef...etc". Zou men werkelijk tien jaar of meer over de afwikkeling van die erfenis gedaan hebben?

 

 

 

 

 

;

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ovakte.jpg
Schermafbeelding 2021-02-08 om 16.04.39.

Opvallend en tevens teleurstellend aan bovenstaande overlijdensverklaring is dat de zin' "De overledene heeft onroerende goederen nagelaten' is doorgestreept. Dat doet toch vermoeden dat er in het geheel geen sprake was van een erfenis. In de Amsterdamse memories van successie kan ik hem tot nu toe ook niet vinden. Hier wordt ook geschreven dat HC gehuwd was met Geertruida Pheiffer, hetgeen dus een mogelijke scheiding weerspreekt. Helaas kan ik niet ontcijferen wat er achter haar naam staat. "Ingevoeg....verbaa....31...gemelde gasthuis.."????

Erfenis of niet, Hendrik Christiaan was wel de enige die de rol van genoemde neef kon vervullen. Toch zou het wel helpen wanneer aangetoond zou kunnen worden dat Richardus werkelijk contact met de 'Amsterdamse tak' had, sinds wanneer en op welke wijze. Spitz was handelaar, en had in Amsterdam gewoond in een voornamelijk Joodse wijk, hoewel ik nog geen directe Joodse afkomst of familie had kunnen ontdekken.

Een Google-poging op Spitz (de zoveelste keer) toonde onverwacht hoog op de lijst een site over antieke klokken-makers. De naam Spitz leverde daar twee hits op: Aron en Isaak Spitz. Te Amsterdam. En plotseling las ik iets over een horlogerie-winkel in het Rembrandthuis aan de Breestraat- inderdaad, waar Rembrandt in de 17e eeuw woonde en werkte. Als ik 'horlogerie' lees, gaat mijn Rikkert-radar aan. Hieronder het eerste stukje tekst:

Het kleinere, linkerhuis wordt voor fl. 6.000,- aan Hendrik Henkhuysen verkocht. Bij kwijtschelding van 9 juli 1721 kwam het in handen van Francois van Staden. Deze overleed in 1737, waarna het huis door zijn erfgenamen werd verkocht aan de kleerkopers Salomon Benjamin en Andries Jacob Levy. Volgens het kohier van 1742 bewoonde de kleerkoper Andries Jacob Levy het huis en genoot een zekere welstand. De huur wordt geschat op fl. 345,- per jaar, zijn inkomen op fl. 1.000,-.

We slaan even een stukje over.

 

Wanneer we de geschiedenis van beide huizen verder vervolgen, blijkt dat het linkerhuis op 25 juni 1755 door Salomon Benjamin en Andries Jacob Levy wordt overgedragen aan David Andries Levy. Het rechterhuis wordt in 1771 door Ester van Mordechay Franco Mendes publiek geveild en komt dan voor fl. 10.625,- ook in handen van David Andries Levy. Honderd jaar na Rembrandt zijn dus de beide huizen weer in één hand verenigd. David Andries Levy woonde in 1804, toen hij zijn testament voor notaris Santhagen opstelde, in de Anthoniesbreestraat op de hoek van de Snoekjessteeg. Toen hij stierf, kwamen zijn bezittingen aan de kinderen van zijn zoon Barend David Levy. Zijn (elf!) kinderen verkochten de huizen. Het rechterhuis wordt verkocht aan Salomon Michiel Catz, die het op 29 juni 1824 doorverkoopt aan Hester Jochem Spitz, weduwe van Izak Aron [ Melondon ], als voogdes en ten behoeve van haar minderjarige zoon Jochem Izak Aron Spitz, winkelier en te haren huize woonachtig. [R: Bij de verplichte naamsaanneming kon volgens overlevering in de familie de naam Melondon, hetgeen eigl. betekent: van Londen, bij de Fransen niet door de beugel als zijnde Engels en dus vijandelijk, vandaar dat de familie koos voor moedersnaam Spitz. De zusters van Hester Jochem Spitz en de broer en zijn nageslacht gaan als Spits door het leven.] Jochem lzak Aron Spitz verkoopt het huis echter weer in 1831 aan Mozes Juda Auerhaan, winkelier en zelf woonachtig in het huis op de hoek van de Anthoniessluis. Het linkerhuis kwam in 1822 in handen van Levy Abraham Bierman. Deze stierf in 1848, waarna het huis in publieke veiling werd gekocht door Leentje Emanuel Boedels, de vrouw van de in 1848 overleden Mozes Juda Auerhaan.

De Joodse naam Levy was ik eerder tegengekomen in Richardus-verband. Rond 1825-1830 trad Arnoldina Schouten als vroedvrouw meermalen op als aangever van geboortes binnen de familie (Levie) Stad. Nu leek het erop op dat Levie in dit geval als voornaam werd gebruikt, maar er waren wel erg veel Levie's binnen de familie. Toch leek me het volgende in combinatie met de naam Spitz in elk geval een spoor dat nader onderzocht zou kunnen worden. Bovendien werden Benjamin en Levy kleerkopers genoemd. En Richardus, was die geen kleermaker?  Hm.

In 1862 koopt de al eerder genoemde Jochem Izak Aron Spitz voor fl. 5.500,- . de beide huizen terug. Jochem Izak Aron Spitz was lid van de vennootschap Wagenaar en Spitz, welke in het linkerhuis een handel in horloges en fournituren dreef. Hij was gehuwd met Ester Abraham Prins, uit welk huwelijk drie kinderen geboren werden. Bij zijn overlijden, op 14 juni 1867, werden de huizen eigendom van zijn zonen Izaak en Elias Jochem Spitz.

Nog even de Joodse familie Spitz waar het hier om gaat op een rijtje:

Vereenvoudigd Parenteel Isaac Aron Melondon [Spitz] I. Isaac Aron Melondon, geboren circa 1761-1762 te Londen, overleden 6- 12-1810 te Amsterdam wonend aan de Zwanenburgwal bij de Raamgracht. Op 22-5-1789 gaat hij in ondertrouw met Esther Jochem Spitz, geboren circa 1762 te Amsterdam, overleden 18-3-1844 te Amsterdam, dochter van Jochem Marcus Spits, geboren circa 1723 te Jedink (wrsch. Jeddingen in Hannover) en Vogeltje Eliazar Monnickendam, geboren circa 1722 te Amsterdam.

 

Uit dit huwelijk: II. Jochem Isaac Spitz, koopman in horloges, rebbe, geboren 15-8-1804 te Amsterdam, overleden 14-6-1867 te Amsterdam. Hij trouwt op 10-02-1841 met Esther Abraham Prins, geboren 11-09-1807 te Amsterdam, overleden 24-11- 1873 te Amsterdam, dochter van Abraham Aron Prins, koopman, winkelier, debitant in de loterij, koster, rabbijn en Annaatje Isaac Frankfort. Uit dit huwelijk 3 kinderen.

 

We vervolgen met: III. Isaac Jochem Spitz, grossier in horloges, geboren op 09-11-1841 te Amsterdam, overleden op 09-05-1916 te Amsterdam. Isaac trouwt op 22-02-1865 met Sara Kleerekoper, geboren op 04-07-1845 te Amsterdam, overleden op 25-10-1893 te Amsterdam, dochter van Jesayes Isaac (rebbe Sjaje) Kleerekoper, leraar HDI en Esther Samuel Hirsch. Uit dit huwelijk 9 kinderen.

Of deze Spitzen familie waren van de Spitzen uit Den Haag, is vooralsnog onduidelijk en geheel speculatief. Nergens valt een naam die wij herkennen. De 'handelaar'-connectie en het woongebied bood enig perspectief, maar het was allemaal flinterdun, en voorlopig gewoon lukraak combineren en mogelijke verbanden leggen. 

Zoals al eerder gememoreerd was de verhouding tussen Richardus en de familie van moederskant op zijn best twijfelachtig, en vermoedelijk geheel verbroken. Het zal dus veel moeite hebben gekost om de erfenis, of een deel daarvan, op te eisen. Jammer dat we top op heden verder geen gegevens hebben kunnen achterhalen hoe dit is afgelopen.

bottom of page